Kerkelijke registers
Sinds de Middeleeuwen heeft de kerk veranderingen met betrekking tot de burgerlijke staat van haar leden bijgehouden en gedocumenteerd. In de 16de eeuw stelden zowel de rooms-katholieken als de protestanten regels vast voor de kerkelijke registratie. Uit die tijd dateren de eerste kerkelijke registers, die doorgaans in de betreffende kerkarchieven te vinden zijn. Een uitzondering hierop is de documentatie met betrekking tot de landskerk van Lippe in de afdeling OWL in het archief van de deelstaat: hier worden de parochieregisters van de landskerk van Lippe vanaf 1611 bewaard. De kerkelijke registers bevatten gegevens over de doop, het huwelijk en de teraardebestelling van de parochianen. De lemma’s in kwestie bevatten vaak veel aanvullende informatie, bijvoorbeeld over peetouders, trouwgetuigen of doodsoorzaken, soms ook over de emigratie van familieleden of zelfs over gebeurtenissen in de parochie. In de moderne tijd begonnen overheden zich intensiever te bemoeien met het systeem van bevolkingsregistratie: zo vaardigden ze voorschriften uit ten aanzien van de kerkelijke registratie en werden kerken verplicht om een backup-kopie te maken. Sindsdien wordt er van elk register van de burgerlijke stand een duplicaat gemaakt, dat meestal in een ander archief wordt bewaard dan het origineel. Deze bemoeienis van de overheid vertoonde regionaal en territoriaal grote verschillen.
- Reeds in 1779 gaf de aartsbisschop van Keulen, Maximiliaan Friedrich, opdracht om voor zijn jurisdictie in Westfalen (Hertogdom Westfalen, Vest Recklinghausen) duplicaten van kerkelijke registers te maken, en wel afzonderlijke doop-, huwelijks- en overlijdensregisters.
- Ongeveer 15 jaar later schreef de Pruisische Algemene Landwet van 1794 met name de geestelijkheid voor om duplicaten van kerkelijke registers te maken en die aan het eind van elk jaar aan de bevoegde rechtbank te overhandigen.
- In Lippe maakte men al sinds de 17de eeuw duplicaten van de kerkelijke registers; die moesten aan het kerkbestuur worden gegeven en behoren tot het kerkelijk documentatiemateriaal. Deze stukken (P 1 A) in het archief van de burgerlijke stand van Detmold zijn dus een depositum van het archief van de landskerk van Lippe.
Burgerlijke stand
Het bijhouden van de registers van de burgerlijke stand (eerste en tweede register) gaat terug tot de Franse wetgeving van 1792. De bepalingen die in 1804 in het Burgerlijk Wetboek waren opgenomen, golden vanaf 1808 (in het Koninkrijk Westfalen), vanaf 1810 (in het Groothertogdom Berg) en vanaf 1811 (in de departementen op de rechteroever van de Rijn).
Na het einde van de Franse overheersing in 1815 werd in Westfalen en ten oosten van de Nederrijn de Pruisische Algemene Landwet weer van kracht, terwijl in grote delen van het Rijnland de Franse bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot de registratie van burgers bleven gelden.
In het archief van de burgerlijke stand Westfalen-Lippe vindt u alleen registers van de burgerlijke stand voor de jaren 1808 tot 1814, voor het overige zijn er de duplicaten van de kerkelijke registers tot 1874.
Register van Joden en dissidenten
De belangstelling van de overheid voor de burgerlijke staat van haar onderdanen breidde zich in de 19de eeuw in toenemende mate uit tot niet-christelijke personen of personen die niet tot de officiële kerkgenootschappen behoorden, in het bijzonder Joden, dissidenten en Quakers.
De invoering van registers van Joden en dissidenten varieerde van gebied tot gebied: in het Franse koninkrijk Westfalen werden aparte registers van de burgerlijke stand bijgehouden voor Joden, maar in het groothertogdom Berg was dat niet het geval. In het gebied van het tot het keurvorstendom Keulen behorende, voormalige hertogdom Westfalen, onderdeel van het groothertogdom Hessen, was een verordening uit 1804 van kracht, die predikanten belastte met de taak Joden apart te registreren. In Lippe werd deze verplichting in 1809 ingesteld. Ook in de Pruisische periode vanaf 1815 gebeurde het bijhouden van Joodse registers op verschillende manieren, totdat in 1822 en 1847 regels werden opgesteld voor het uniform bijhouden van Joodse registers, die vervolgens aan de rechtbanken moesten worden overhandigd. Hetzelfde gold vanaf 1847 voor Quakers en dissidenten (‘gedoogde religieuze gemeenschappen’).
Met de invoering van het registratiesysteem en de wet op de burgerlijke stand in 1874/75 kwam er een einde aan de aparte registratie per denominatie.
Documenten en overdrachtsbestanden
In de archieven van de burgerlijke stand worden ook documenten en overdrachtsdossiers over de duplicaten van kerkelijke registers en over burgerlijke stand- en Joodse registers bewaard die aanvullende documenten bevatten, bijvoorbeeld over huwelijken.